GESCHIEDENIS VAN HET KERKHOF
Het kerkhof is gelegen naast de Hervormde Kerk in het centrum van Veendam. De officiële benaming luidt Algemene Begraafplaats Centrum.
In en om de Nederlands Hervormde kerk vinden al sinds de stichting van het kerkgebouw, in 1662, begravingen plaats.
Binnen de kerkmuren zijn in vroegere tijden ook personen bijgezet, veelal burgers van aanzien en predikanten die zich een graf in de kerk konden veroorloven. Het begraven in kerken heeft geduurd tot 1829, toen bij Koninklijk Besluit het begraven binnen de kerkmuren werd verboden.Vooral in de achttiende eeuw werden kritische geluiden hoorbaar. Deze kwamen vooral van de kant van artsen en predikanten en betroffen de onhygiënische toestanden die het gevolg waren van begravingen in kerken. Bij de restauratie in 1990 zijn bij graafwerkzaamheden in de kerk stoffelijke resten gevonden: deze zijn verzameld en in een kist aan de zuidzijde van de kerk herbegraven.
De plaats wordt gemarkeerd door de tevens gevonden grafzerk van de in 1668 overleden predikant ds. Wilhelmus Palmer. De zerk is aan de zuidgevel bevestigd.
Buiten, rondom de kerk, hebben honderden jaren lang vele Veendammers hun laatste rustplaats gevonden. Het oude kerkhof bevond zich rond het kerkgebouw, dus ook aan de achterzijde en aan de kant van de Kerkstraat. In het jaar 1843 tekent Hendrik J. Hazewinkel de graven rond de kerk op een plattegrond, met daarop gemerkt de graven van zijn voorgeslacht. De graven werden regelmatig geruimd.
Daardoor kon het kerkhof zijn oorspronkelijke grootte behouden.
In 1840 komt de eerste uitbreiding in oostelijke richting gereed, naar een ontwerp van de landmeter Van Hulten.
Vele Veendammers met enig vermogen kochten graven voor zichzelf en hun familie, die door de burgerlijke gemeente werden uitgegeven voor onbepaalde tijd. Herbegraven in bestaande graven was niet meer mogelijk.
Op 22 januari 1841 werd door Burgemeester en Assessoren van de gemeente Veendam overgegaan tot publieke veiling en verkoop van de graven op het kerkhof of begraafplaats van de gemeente Veendam. De koopsom van een graf bedroeg gemiddeld 25 gulden.
De gewone sterveling kon zich een gekochte grafstede niet veroorloven, en zij werden veelal op het huurkoop gedeelte begraven zonder kostbaar monument.
Voor de armen was er een aparte plaats ingericht, achter op de begraafplaats; deze werden aangemerkt al gratis of als armen grafsteden.
De gekochte graven werden veelal voorzien van hardstenen graftekens, die door lokale steenhouwers werden vervaardigd.
De grondvormen van deze gedenktekens vinden hun oorsprong in de antieke oudheid. Romeinse, Griekse en Egyptische motieven worden vanaf de tweede helft van de 16e eeuw benoorden de Alpen toegepast. De meest voorkomende zijn de cippus, (zuil) altaar, stéle, piramide en obelisk. Deze vormen vinden hun toepassing in hardsteen en vanaf ± 1840 tevens in gietijzer.
Veel graftekens zijn voorzien van symbolen, die veelal een christelijke achtergrond hebben.
De symbolen zoals wij die nog terug vinden op grafstenen en begraafplaatshekken, vinden hun oorsprong in de bijbel, zoals het Vanitassymbool, het doodshoofd met twee gekruiste dijbeenderen. Het woord Vanitas betekent in het Latijn IJdelheid.
Op monumenten in kerken staat vaak "Vanitas vanitatum et omnia Vanitatum". Deze tekst komt uit het boek Prediker (vers 1: 2) en betekent: ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid. Moralistisch wordt gewezen op de kortstondigheid van het leven en het aardse bezit.
Verder treft men vele symbolen aan zoals de zeis, toorts of fakkel, vlinder, gevleugelde zandloper, slang en palmtakken.
Ook zijn op veel gedenktekens grafdichten aangebracht. Vaak verhaalt het grafdicht de levensloop van de gestorvene, andere grafdichten zijn meer van een vermanende of lovende toon. Wat mogelijkerwijs bij leven nooit is uitgesproken, staat hier zwart op wit, in steen gehouwen.
Bijzondere tekens werden ook wel toegepast, zoals bij Pieter H. Hazewinkel, op de stéle van deze zeevaarder is een wereldbol aangebracht met daarop aangegeven de route die hij voer tijdens zijn reis rond de wereld, 1852 - 1854.
Eind 1800 waren de graven op de eerste uitbreiding van1840 verkocht en vele daarvan inmiddels bezet. Een nieuwe uitbreiding in westelijke richting werd eind jaren negentig in gebruik genomen. Enkele reeds op het oude gedeelte begraven personen zijn op de nieuwe uitbreiding herbegraven in groot aangelegde familiegraven, alwaar men verenigd met het nageslacht zijn of haar definitieve rustplaats vond.
Omstreeks 1920 is men begonnen met het aanleggen van nog eens twee gedeelten in westelijke richting. Mede door de Spaanse griep epidemie van 1918 raakte de begraafplaats vol. De laatste twee uitbreidingen hebben een geheel ander karakter dan de voorgaande.
Hier is gekozen voor een parkachtige aanleg. Ook zijn deze uitbreidingen in klasse verdeeld, de eerste klas graven liggen rondom een plantsoen en de tweede, derde en vierde klas graven daarom heen.
Op de begraafplaats vinden alleen nog bijzettingen plaats in bestaande graven, want vanaf de jaren vijftig is de nieuwe begraafplaats Buitenwoelhof, aan de Lange Leegte, in gebruik.
Veel graven op de begraafplaats bevinden zich in slechte staat van onderhoud. Naar aanleiding hiervan heeft de dienst Gemeentewerken aan het begin van de jaren tachtig op het oudste gedeelte veel grafmonumenten geruimd. Het gevolg hiervan zijn de vele kale plekken op dit deel van het kerkhof. De Diakonie van de Hervormde Gemeente van Veendam heeft een groot aantal graven in beheer, opdat deze kunnen worden behouden voor het nageslacht.
Bronnen:
Albert van der Zeijden - Cultuurgeschiedenis van de dood. Amsterdam 1990.
H.L. Kok - Erfenis onzer voorouders. Lochem 1990.
J.J. Hoetjer - Genealogie Hoetjer Veendam. Groningen 1981.
H.J. Hazewinkel - Globaal plan van het kerkhof. Veendam 1843
Naar boven